Een brief van 28 maart 2012: Aan de ouders en Opvoeders. Betreft: reorganisatieplan IJsterk kinderopvang (…) ‘We ontkomen niet aan bezuinigen.. (…) De vraag naar kinderopvang loopt terug. (…) Daarnaast is het noodzakelijk de personeelskosten – die 65% van onze begroting vormen – te verminderen. (…)’
In 2005 wisten we het zeker in Nederland: het vercommercialiseren van de crèches zou alles beter maken. Rücksichtslos werd de waarschuwing van de OESO in de wind geslagen: bij ons in Nederland zou, in tegenstelling tot alle andere landen, de vermarkting van crèches juist tot méér kwaliteit leiden.
Jaar na jaar toonde het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) aan dat Nederland niet in staat was de waarschuwingen van de OESO en vele andere deskundigen te bezweren: de kwaliteit van de kinderopvang holde achteruit. Scoorden we in 1996 nog een ruim voldoende, in 2009 waren we afgezakt naar een echte onvoldoende.
Logisch eigenlijk. Want wat doe je als je winst wilt maken in een markt waarin de vraag naar kinderopvang groter is dan het aanbod? Dan probeer je zo min mogelijk mensen, tegen zo laag mogelijke kosten, voor zo veel mogelijk kinderen te laten zorgen (en ze af en toe nog een paar huishoudelijke klusjes te geven; scheelt ook weer in schoonmaakkosten). Die ouders komen toch wel; ze hebben geen andere keus. En wat doe je als de vraag naar kinderopvang afneemt en je kampt met winstverlies? Kijk naar IJsterk: bezuinigen op personeelskosten. En ze zijn vast niet de enigen.
Het wrange is nu dat baby’s juist in de crèchetijd een van de belangrijkste hersenontwikkelingen doormaken van hun hele leven – maar iefst 50% van het brein wordt in de eerste twee levensjaren aangelegd. En de ontwikkeling van dit hersenfundament is sterk afhankelijk van de emotionele zorg en aandacht die kinderen op dat moment krijgen. Met andere woorden: het is precies dat personeel dat – samen met de ouders natuurlijk – bepaalt of die ontwikkeling van dat brein gunstig verloopt.
In een themabericht ‘Babyopvang kan beter’ (2010) spreekt het Nederlands Jeugdinstituut haar zorg uit over het tijdgebrek van de huidige pedagogisch medewerkers. Zij stelt dat crecheleid(st)ers maar net genoeg tijd hebben om kinderen de meest basale zorg te bieden en er amper tijd overblijft voor ‘individuele interacties en spelen met de baby.’ Dat lijkt iets triviaals maar is het zeker niet als je je realiseert dat juist dit soort interacties er voor zorgen dat het brein zich beter ontwikkelt. Kinderen worden er socialer en slimmer van. Onderzoek bij ratten – veel gebruikt bij breinonderzoek – laat bijvoorbeeld zien dat ratjes die het meest gelikt worden door hun moeder, een beter ontwikkeld brein hebben en beter presteren op geheugentaakjes dan ratjes die niet zoveel worden gelikt.
Wat het NJI ook constateert, is dat baby’s in de crèche heel vaak met te veel verzorgers te maken krijgen. Hierdoor kunnen kinderen minder goed een vertrouwensband met ze opbouwen. En dat, zo schrijft het NJI: ‘(…)kan leiden tot situaties waarin de stress bij de baby gemakkelijk oploopt’. Dat is niet gunstig stellen zij: ‘Vooral bij baby’s tot zes maanden is het heel belangrijk om adequaat op stress te reageren, omdat in die periode de hersenstructuren die stress reguleren worden gevormd’.
In 2010 constateerde de Nijmeegse ontwikkelingspsycholoog Esther Albers dat de stresswaarden van baby’s in het kinderdagverblijf hoger waren dan thuis. Of dat op lange termijn schadelijk is kunnen we nog niet precies zeggen; daar moet nog meer onderzoek naar worden gedaan. Sommige deskundigen, waaronder de hoogleraar biologische ontwikkelingspsychologie Chantal Kemner menen desalniettemin te kunnen beweren dat die crèchestress absoluut geen kwaad kan. Hoogleraar Megan Gunnar, verbonden aan Harvards ´National Scientific Council on the Developing Child´, trekt een veel genuanceerdere conclusie. In een van haar recente (2011)publicaties over stress bij kinderen op de crèche schrijft zij: ‘Het is zeker waar dat je heel voorzichtig moet zijn als het gaat om de interpretatie van de verhoogde stresswaarden in de kinderopvang. Desalniettemin moet het feit dat deze verhoogde stresswaarden in verband worden gebracht met angstig en over-waakzaam gedrag bij meisjes, en boosheid en agressie bij jongens, ons niet onverschillig maken voor de mogelijke gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen’.
Voor mij is deze onzekerheid reden genoeg om aan de voorzichtige kant te gaan zitten en er naar te streven de stress van de baby binnen de perken te houden. Zeker als los van dit hele stressverhaal uit verschillende buitenlandse onderzoeken blijkt dat hoe jonger kinderen naar de crèche gaan en hoe meer tijd ze er door brengen, hoe groter de kans is dat ze op latere leeftijd gedragsproblemen ontwikkelen. Stanford professor Susanna Loeb schrijft bijvoorbeeld in de conclusie van haar grootschalige ( 14000 kinderen) onderzoek naar het verband tussen crèchegebruik en gedrag op zes-jarige leeftjid : ‘In vergelijking met het gedrag van kinderen die thuis worden opgevoed door hun ouders of grootouders zijn de negatieve gedragseffecten die worden geassocieerd met groepsopvang, veel groter bij de kinderen die voor het eerst naar de crèche gaan als ze jonger zijn dan twee jaar en bijzonder groot voor de kinderen die beginnen als ze jonger zijn dan één jaar. Dit geldt zowel voor kinderen uit kansarme als kansrijke milieus. Vergelijkbare conclusies worden getrokken door andere Amerikaanse (NICHD) maar ook Engelse onderzoekers ( EPPE).
Voor Unicef waren al dit soort bevindingen reden om er voor te pleiten álle ouders het recht te geven om het eerste jaar zelf voor hun kind te zorgen. Al was het maar omdat het in de praktijk bijna onmogelijk is babyopvang te organiseren van voldoende kwaliteit. Unicef wijst op de enorme praktische en financiële problemen voor het aanwerven, opleiden, betalen, in dienst houden en controleren van de grote aantallen geschoolde medewerkers die men nodig zou hebben om kinderen jonger dan één jaar adequaat te verzorgen en te stimuleren.
In een groot aantal Europese landen begint men dit te begrijpen en hier naar te handelen. In bijna alle OESO- landen krijgen ouders meer ouderschapsverlof dan in Nederland. In Scandinavische landen kún je om bovengenoemde reden een baby niet eens naar de crèche brengen. Maar in Nederland modderen we rustig verder en denken met een bijscholingscursus voor de leid(st)ers het probleem op te lossen.
Dit zal niet werken als de werkdruk niet drastisch vermindert en baby’s geen kans krijgen zich te hechten aan hun verzorgers. Helaas voor de baby’s. Voor hen telt het hier en nu. Zij kunnen de cruciale ontwikkeling die zij doormaken in hun eerste levensjaren nooit meer over doen.